alle rechten
liggen bij de auteur, misbruik dit niet!
Aan alle bloemen,
en aan alle bomen, die in De Wolk van Nevel samenkomen.
'De Wolk van Nevel'
Pim van Putten
gedichten
I.
Papieren Liefde
II. Eenzaamheid als schaduwzijde van de zon
III. Voor mijn Prinses
IV. Over de aarde tot aan de dood
V. Onra Nova
I. Papieren Liefde
HET PARK
Een Deense zweem,
versgemaaid gras.
Een weggelopen bos,
een godvergeten plas.
En als ik er nu weer ben,
het park waar ik vaak was,
dan lijkt het net alsof,
ik er niet goed meer pas.
EEN WINTERDAG IN JANUARI
Een nieuw jaar, een nieuw begin.
Ik weet niet waar, of waarin,
ik me nu weer ga verdiepen.
En de vogels, die liepen,
naar het kerkje van IJmuiden,
vanwaar ze vlogen naar het zuiden,
om zomaar eens te kijken,
of zomaar rond te neuzen,
en zagen uit de lucht kabouters,
op de grond gelijk aan reuzen,
die in het geheel niet wisten welke namen,
de vogels hadden, die uit het zuiden kwamen.
Onbelangrijk, maar niet te verwaarlozen,
waren voor hen de bomen, die met tussenpozen,
van wit, via groen en geel naar bruin,
veranderden, om de dieren uit de tuin,
te beschutten in elk jaargetij,
van april tot aan de maand mei.
En andersom, totdat de tijd,
van natuur in al haar vlijt,
genoeg had van al die larie,
op een winterdag in januari.
LEVEN VAN PAPIEREN LIEFDES
Zusjes zoveel als vriendinnen,
liefde voor allebei.
Vriendschap in volzinnen,
gedichten vloeien in rij.
Wat jij niet bent voor een ander,
ja, dat ben je wel voor mij.
Opdat ik niet verander,
als het immer kerend tij.
Ach, er zijn zoveel prinsessen,
zo puur en onbedorven.
Zij leren mij in lessen,
hoe schoonheid wordt verworven.
Door zinderend doorgaan en gezapig leven,
slepend, doch vol geluk,
door jouw schittering verheven,
kan mijn bestaan toch niet meer stuk?
ONTWIKKELINGEN IN DE LIEFDE
Wuivend riet in een zuchtje wind,
dauwdruppels in het veld,
door jou te worden bemind,
maakt mij tot een held.
Niet 't vlees'lijke maakt mij tot man,
jouw bestaan is toch simpelweg genoeg?
Ik snap er niets meer van,
en ga maar naar de kroeg.
Fantasie, kruislings verstrengeld in hartstocht,
een reis door gekte en pure waanzin,
gedreven naar de meren van de tijd,
het einddoel is bereikt, morgen een nieuwe dag.
DE SCHOMMEL
S L voor een meisje,
C E
H M
OM
b n e e d
u g l n aan
e e n e e n z a m e b o o m,
je eigen b paradijsje,
e
w
e
e
g
l
i
j
zweven k
als in
e e n m o o i e d r o o m.
Hangend aan EEN DIKKE TAK,
met f k
e k
r e
m n
e .
. t
s o
t u
u w,
v k
EEN
PLANKJE rolij in de lak,
een S L helemaal voor jou.
C E
H M
OM
Een S L als een RIJPE vr
C E u t,
H M ch
OM . .
in een boom van . of van .
A
P
P L
E
E L
E R,
zoetsappig z in de l u c h t,
w
i
e
p d
e n
e R i S g E e N v E r S c H i L m E e R !!!
LEVEN VAN PAPIEREN LIEFDES
II
Aan het verlangen naar de waanzin komt geen eind,
zoals de vrolijkheid van een kind oneindig kan zijn.
Ooit zo vaste stellingen raakten ondermijnd,
en werden gesloopd door een kleurrijke pijn.
Het is gaandeweg verloren,
een ontknoping in m'n oren.
Ik laat me niet meer leiden,
door wat zij me ooit zeiden.
Al wat mijn hart ooit kliefde, werd gebroken met een hamer,
en is nu verbannen tot de buitenste ruimten binnenin.
Mijn gedachten zijn verlost, en los zal ik gaan denken.
Angsten verward met liefde, lopen door de grijze kamer,
en zijn eruit gekomen als staaltjes perfecte onzin.
Het leven bestaat uit niets, en niets zal gaan leven.
II.
Eenzaamheid als Schaduwzijde van de Zon
ONBEREIKBARE FOTO
Gedegradeerd in dimensie,
gericht achter glas,
prikkelend mijn fantasie,
met alles dat niet was.
Je ziel, gegrepen door licht op papier,
is door je lach in een flits verschoven.
Zet de deur naar het heelal op een kier,
de tocht zal mijn verlangens moeten doven.
Wat is de afstand van de aarde tot aan de maan,
vergeleken bij de afstand tussen jou en mij?
Een glasscherf zinkend naar de bodem van de oceaan,
je ziel versnijdend wachtend op een nimmer kerend tij.
Een foto buiten mijn bereik,
van een meisje in mijn hoofd.
Het einde blijft gelijk,
de kaars is nu gedoofd.
DE VERLEDEN TIJD VAN NOSTALGIE
Toen,
dat is een gevoel,
van kleine dingetjes en ruilen,
wat al heel lang niet meer is.
Nu,
in het licht der nostalgie,
denk ik graag terug,
moet ik vaak huilen.
Nooit meer is vroeger,
maar morgen is het heden.
Terug naar toen,
is geweest in het verleden.
Denkend aan morgen,
pluk ik de dag,
en tover zonder zorgen,
telkens een blijde lach.
DE VLINDER DIE NEERVLIJDE OP DE BLOEM VAN ZIJN DROMEN
Een vlinder in de hete zon,
wilde alle bloemen raken.
Voorbijgaand aan de bron,
raakte zijn hart steeds vaker,
troosteloos, ongegrond,
nimmer fladderend geluk gegeven,
niets in het kleurenrijk verstond,
zijn eenzaam liefdesstreven.
Liefde verleden tijd van lief,
met verliefd zijn als voltooid.
Tranen immer in dromen gegriefd,
door liefd' en verleden nooit,
vergeten wat misschien kan zijn,
denkend aan wat jij bent voor mij,
verlang ik mij een toekomst fijn,
met jou gevangen in mijn gevlei.
IN VERWARRING TOT DE ANDERE
Ik begeef me in de verkeerde velden,
en raak van alle paden ooit gelegd.
Ik wil je beminnen, maar wie ben ik?
Wat heb jij ooit tegen mij gezegd?
Ik beleef dezelfde patronen steeds weer,
en raak in verwarring door iedereen.
Waarom moeten juist díe dingen veranderen,
die mijn hart hebben betreden als geen?
Ik wil wel van iedereen houden,
en iedereen
ook wel van mij,
maar zolang er iets is,
zal
er ook niets zijn,
zodat ik die gedachte,
zal
moeten verdrinken,
in de bomen om mij heen.
HET GEZICHT VAN DE MAAN
Doffer dan een mannetjesduif,
zwarter dan het zwartste licht,
teken ik alleen voor jou,
op de maan een blij gezicht.
Een lachende maan van schone schijn,
een boze wolk gespoed verdreven.
De beeltenis van jouw zijn,
alle dromen in een kinderleven.
Vrolijkheid in de toekomst van het heden,
in de melancholie van een heldere nacht,
zal stralen als niets in het verleden,
de uren overschijnen die 'k heb gewacht.
Die gedachte aan jou, mij gegeven,
is sindsdien niet meer weggegaan,
maar leidt bij mij een eigen leven,
als het blije gezicht op de maan.
DE KERN VAN EEN MEMORABELE WEEK EN HAAR DROEF EINDE
Een kus in lenteschaduwen verbloemd,
waar paarden een bos slechts raken,
die alle licht en liefde verdoemt,
maar niet tot onmogelijk maken.
Versneld gehaast het naakt onthuld,
een grauwe hemel te vroeg betreden.
Genot, geen treurnis en flauwekul,
als tranen nadien worden geleden!
Niet de egotrip van een enkel man,
zoals niet haar ware uitvlucht.
Alles op niets en niets zal dan,
voor altijd in lust verzucht.
Zoveel problemen,
in duister schemer.
Waarom niet al het licht,
gevat in kleurrijk wit?
Bij jou hetzelfde gevoel,
door omstandigheden gevoed.
Het is de explosie in mijn hoofd,
die de meren in mijn hart ontbloot.
Een liefde laten gaan,
om zelf lief te hebben,
zal de echo van de traan,
geruisloos doen wegebben,
(maar nooit doen vergeten!)
DE ZOETE GEUR VAN ZWEMMENDE VISSEN
Geleidend licht in avondrood,
overpeinzingen verdeeld in één driehoek,
De visser, zijn hengel verzwaard met lood,
gedachtenloos valt het magisch doek.
Een vliegtuig als een vallende ster,
met de snelheid van de wind,
in zwoele lucht onnoemlijk ver,
het verdriet van een eeuwig kind.
Een slechtwerkende aansteker,
het symbool van ons vuur.
Geen toekomst is nu zeker,
duizend gedachten in een uur.
Het besluit was snel genomen,
met weemoed zal ik je gaan missen.
De nostalgie van vogels over water en in bomen,
riekt als de zoete geur van zwemmende vissen.
DE KLEUR VAN DE ZON
Een gedeelte van de dag,
een eenheid in tijd,
een uur slechts dat ik zag,
een fijn gevoel spoedig kwijt.
Zoveel zonnen,
zoveel kleuren,
zoveel
gedachten aan jou.
Teveel bloemen,
teveel geuren,
teveel
dat ik zeggen zou.
Als ik ben, de eeuwige dromer,
met alles dat ik ooit begon,
verf dan mijn hart deze zomer,
in de kleuren van zon.
IN DE HERFST VERLATEN BOMEN EN BLOEMEN HUN BLADEREN EN HUN ZOETE GEUR
Als een dode zanglijster,
voel ik me als de sfeer,
van nooit meer verliefd,
van verdronken hartezeer.
Alleen gedachten duren eeuwig,
in een oorlog tussen seksen.
Zorgvuldigheid jezelf onderwezen,
is geboden door vervlogen heksen.
Met het heden bouw je een verleden,
maar andersom blijkt meer waarheid.
Onvoorspelbaar in liefde en in leven,
overal ontstaat uit niets een raarheid.
Worden bomen en bloemen ooit verliefd,
of leven zij in een wereld zonder kleur?
In herfsttij verlaten zij toch zeker niet,
voor niets hun bladeren en hun zoete geur?
HET VUUR WAKKERT AAN BIJ HET VALLEN VAN DE EERSTE SNEEUW
Zo jong, niet verlegen,
raak jij me onverwacht,
met ogen nooit gezwegen,
in de stilte van de nacht.
Het verschil nimmer kleiner,
als bron van naderend onrust.
Misschien wel tienmaal fijner,
jou eenmaal te hebben gekust.
Kan ons vuur ooit ontbranden,
mijn hart gesmolten winterkou?
De zee van gedachten laten stranden,
opdat jij maar van mij houden zou?
Een zon schijnt ook 's nachts,
zoals een maan ook overdag.
Wil jij zijn mijn zon goedlachs,
als ik jouw maan dan wezen mag?
BIJ WASSENDE MAAN
Rust.
Zij kust, het raam.
Zo eenzaam, deze nacht.
De zon verwachtte de maan,
maar d
E E Z',
was van Z E E p.
INGEHOUDEN ONVERMOGEN
Onbekend, opgetogen,
onbemind, ongelogen,
ongewis, maar overwogen.
Ik zal niet denken dat jij,
ooit vervliegen zal met mij,
over de meren, in de bergen,
de wolken zullen zij van ons!
Interessant, ingetogen,
immens, ingenomen,
in de wereld, maar ingesloten.
Hoelang zal het duren voordat wij,
samen in de oceanen blij,
zullen spelen met de wereld?
Een enkele veer in een bed van eendedons!
DE VERRIJKING VAN EENZAAMHEID DOOR LIEFDE EN ANGST
De angst voor ongericht wolfgehuil,
golvend in een slapende nacht,
verbleekt bij de angst voor de liefde,
waarin surrealiteit grenst aan de gedachte,
dat alles en niets in ongerief,
tegelijk huilt, alswel lacht,
en waar leven voor dood een goede ruil.
Maar de angst is evenals de liefde ongegrond,
en wat er overblijft is eenzaamheid.
III.
Voor mijn Prinses
WOLKEN WETEN WAT DE BODE BRENGT
Wolken weten,
wat wij niet weten,
regen als tranen,
van blijdschap en
verdriet.
Bomen kennen,
wat wij niet kennen,
lente, liefde,
nieuwgeboren groen.
Liefde naar een lijn,
wisselend tussen prins en prinses,
groeit naar een eind,
waar beiden zich het best,
voelen, varen, vliegen,
samen in de wereld staan,
de zeëen van verdriet bedriegen,
leren leven in geluk bestaan.
Niemand weet,
hoe liefde wordt
verworven.
Soms gevonden,
en evenvaak weer
verloren.
Niemand kent,
de liefde bij persoon.
Soms komt zij onverwachts,
en vaak met verliefdheid
als haar bode.
MIJN PRINSES
Dromen over ons zullen blijven bestaan,
als de hitte die we eens mochten beleven,
niet dat op het juiste moment gedaan,
is nog niet alles wat we elkaar kunnen geven,
en mocht een samenzijn zijn weg snel banen,
lopen we getwee ons koninkrijk binnen,
liefde sterker dan al het voorgegane,
evenzo het liefdesspel meer bij zinnen!
DE KRACHT DER LIEFDE, DE KRACHT DER PAARDEN
Mijn leven nadert een donker bos,
in zeëen van emoties dronken.
Deze liefde laat me nooit meer los,
vertrouwd in haar gedachten verzonken.
Gevaren beladen met donkere hoeken,
bomen beneveld in lentedauw.
Daar waar ik ons geluk moet zoeken,
daar genekt, een strop van touw!
De paden leiden door diepe gronden,
soms geen lichtpunt boven ons.
De zon verlaten gevoelens gezonden,
vul mijn hart met verendons!
Sneller zachter leger nu,
een dood punt fijn onverlaten,
een regenbui, geen paraplu,
liefde stroomt uit alle gaten;
Maar vindt vooralsnog geen vruchtbaar aarde,
dit moet toch eens in iets moois ontaarden,
de kracht der liefde, de kracht der paarden!
LIEFDE, VREUGD, VERDRIET EN OPWINDING
Liefde welig en zoet,
vervul ons toch met je gloed.
Zonder kunnen we niet, willen we niet,
zing toch met ons dit kostbaar lied!
Vreugd verliefd bijna samen,
de kronkelweg waarop wij kwamen.
Blij een glimlach vertederend licht,
het meisje waarvoor ik ben gezwicht.
Verdriet een onweer ongepast,
draag in ongewis een zware last.
Nimmer dieper dit donker dal,
hoe veel ik van je houden zal.
Opwinding een impulsief stuk touw,
houvast voor mijn eeuwig trouw.
Beter dan ik denken kan met de tijd,
de uren die de toekomst met ons vrijt.
Liefde eerst, en dan
vreugde voor verdriet, en
opwinding onze kroon, de parel in onze zee.
HET VERLANGEN
Ongecontroleerd aangenaam,
aantrekking tot de kern,
sterker dan de zwakke geest,
toevlucht tot het verbodene,
een vogeltje voor het raam,
de grote zee, zwevende stern,
uitzicht op een fijn feest,
wachtend op het gebodene.
In tweëen gespleten wil,
voor later beter goede rust,
een onrust van bevrediging,
door gevoelens geraakt gevangen,
koude lentenachten zo stil,
in gedachten door jou gekust,
iedere toenadering een belediging,
voor onszelf en mijn verlangen.
Verder willen verder gaan,
samen naar de zon voorbij de maan,
wat wil je, of waar denk je aan?
Hemelrijk liefd' en kastelen,
samen elkaars harten stelen,
wil je liefhebben, wil je strelen?
SAMEN SLAPEN
Zoals je daar nu ligt,
de bloemen in in je haar,
de wonderschone dromen.
Overdag de nacht verslapen,
de intimiteit nog vers verheugd,
indachtig de nieuwe dag,
en smachtend de nachten nader.
En als alles nog gaat komen,
in overgave belusten aan elkaar,
de gloed, de sprankeling voor jou gedicht.
Lentekrans in liefdeskader,
de winden waaien wapperen de vlag,
sterren vallen vliegen in vreugd,
van 's avonds schemer en samen slapen.
GEVONDEN GELUK
De weken zijn tekort, de dagen zijn te lang,
er is iets wat mij drukt in zoete dwang,
naar meren van onrust in mijn kloppend hart,
er is iets wat mij zoekt en tart.
Zoveel meer te doen, roepende natuur,
in vervlogen tijd, mijn hoofd in vuur,
in koude nacht gaan mijn gedachten heen,
we leven eerst onszelf, al naar ik meen.
Zoals je dat vinden wil, een niemendal,
in zeëen waar niemand ooit zoeken zal,
wordt onder golven van weleer gevonden,
zoals elk gevoel eens is verzonden.
Kom in mijn armen mijn schuimend land,
van weelde welzijn brandend strand,
kom kijk maar naar mijn gezicht,
dit paradijs is aan jou gericht!
Er zijn geen kleuren in dit gedicht,
ondanks de regenbogen in mijn hart,
door tranen van blijdschap gevormd,
als teken van een gevonden geluk!
JE MOND IS ALS EEN HART DOOR MIJN ZIEL GEKUST
Je mond, als een hart door mijn ziel gekust,
ben ik zelf sterk en kwetsbaar tegelijk,
vervult het leven met duist're wolken en zonneschijn.
Wanneer onrust gepaard in pulsen, in het samenzijn,
alle geluk voor het grijpen en in kort bereik,
op de brug in zomerlucht en van liefde belust.
WAT JE NIET KUNT VOELEN, ONTAARD IN NIETS!
Wat je niet kunt voelen,
jezelf open en bloot,
mijn hart laten verkoelen,
steeds een beetje meer dood.
Tranen zullen nu niet vloeien,
over wat mijn hart kan raken.
Gedachten zullen blijven stoeien,
de liefde trachten te vermaken.
Sterker nog dan voorheen,
voortgekomen uit het spel,
gevoelens lopen uiteen,
ooit wist ik het wel;
Toen was de liefde mooi,
Jij was er nog niet,
huilbuien, uiterlijke schijn,
eenvoud mijn beste vriend.
Het huis, kil van binnen,
verheven boven elke aarde,
in onlogica geheel bij zinnen,
om in niets te hoeven ontaarden.
LIEFDESVERDRIET ZONDER TRANEN
Jij bent mijn prinses, ik niet jouw prins,
vanwaar dan dat gevoel,
m'n hart vervuld, verweven netten,
vol valse jaloezie?
Hoe kan ik mezelf bedriegen,
door niet van jou te houden?
Hoe kan ik mezelf geven,
in een vriendschap vol gesloten deuren?
Jij mag jezelf niet bedriegen,
door echt van mij te houden!
Jij mag jezelf niet geven,
in een vriendschap zonder geheimen!
Niemand kan zonder liefde,
warmte een gemis van tranen,
verdriet een koud gevoel van binnen,
cynisme vult de leegtes van mijn hart,
zonder jou op weg naar de dood,
(maar dat kan ik niet.)
BRIEF VAN EEN AFGEBROKEN TOCHT NAAR HET RIJK DER LIEFDE
De brok in mijn keel,
doet
mij de kruistocht naar jou hart staken.
Ondanks de groeven,
die
jij van mijn hart een tranendal deed maken,
kan ik de verandering,
die
zich wil gaan voltrekken niet toestaan.
Voor mij en voor jou,
moet
onze vriendschap altijd blijven volstaan,
en kan na dit fijn schrijven,
alleen
nog maar in goedheid sterken.
Zodat na een leven louter vol geluk,
wij
nog steeds zullen kunnen merken,
dat liefde en vriendschap tussen twee mensen,
veel
innerlijk gelijk,
niet altijd hoeft te worden tot iets moois,
binnen
het liefdesrijk.
IV.
Over de Aarde totaan de Dood
BESTAAN
Niet zomaar niet voor niets,
grotesk de hemel maneschijn.
De natuur een kunst van schone kitsch,
of romantiek, omhuld door vaal gordijn?
Zoet de appelbloesems als wit,
van het pad geen woestenij,
zal dan ooit iets als dit,
vervagen tot een schone lei?
Alles een niemendal,
verborgen achter glas.
Als ik morgen wezen zal,
een druppel in de plas.
DE SPIEGEL IN HET OPEN VENSTER
De doden spreken,
hoewel iedereen stil is,
zwijgt niemand en ik,
schrik van m'n eigen gezicht,
de weerspiegeling van wat is.
De levenden spreken,
hoewel iedereen horende is,
luistert niemand en ik,
blijf in mijzelf gericht,
een projectie van wat ik mis.
Van wie overal alles heeft gadegeslagen,
getuigt slechts leegte in het open venster.
Maagdelijken van geest, nooit rijk geweest,
zullen wandelen in de tuinen der wijsheid.
Wat overblijft zijn alle niet gestelde vragen,
de getuigen van de leegte in het open venster.
Behaaglijk het feest van eerlijkheid het meest,
gaan slapen in zekere velden van vrijheid.
AVONDGEVOEL AANGESCHOTEN
Geen gevoel, geen gewoel,
goed geslapen gisternacht.
Vandaar de gedachte aan,
het leven, niet de dood,
ik kom terug de ogen rood,
de plek waar emoties staan,
doet vervagen en ik smacht,
naar dingen met hoger doel.
Zing vanwege de ruimte,
roep de bomen van weleer!
Die bomen zijn rivieren,
zandgronden in m'n neus,
je hebt eenmaal geen keus,
de ziel sluipt door kieren,
de geur verlicht de sfeer,
waarin ik mij onstuimig...
DE TERECHTSTELLING VAN GOD
De terechtstelling van d'almachtig God,
wordt niets meer dan een aards complot.
Majesteit o Majesteit,
zorg dat U al het gajes mijdt,
de dagen dat U in de bajes slijt!
Niet gewend en niet gekend,
heeft U maar niet bekend,
niet eens een echte vent,
bent U wie U bent.
DE CIRKEL IS ROND EN EEUWIG
(In den BEGINne,
was er ooit NIETS.
HEDEN is,
in het verleden VREDE,
De toekomst van het EINDE.)
BEGIN V
I R
HEDEN
T D
S EINDE,
vormen de Z van zwart.
IN DE WOESTIJN EN EROVER
Gedragen zijn de droogte en het zand,
de zon heeft zichzelf verbrand,
en datgene wat nog rest in mijn hand,
duw ik zorgvuldig over de rand.
Gedood zijn het leven en de geest,
de strijd, de ogen van het beest,
zijn gekleurd in alles wat je leest.
Niet in de zomer is het feest.
Daar waar het heeft gebrand,
daar ben ik heen geweest.
Geschoeid op een vormloze leest,
zal ik dwalen over de rand.
REIS OVER DE EVENAAR
Culturele waarde onbekend,
gegroet zij het koper!
Gespiegeld in de lijn;
het midden van de aarde.
Vleugels naar de nacht.
HET PARK TEGENOVER DE STRAAT
De straat is leeg,
en totaan het park,
zijn daar de rozen,
de rozen en de zwanen.
Waar ben ik nu?
Toen zo gelukkig,
onbeseft, niet minder,
ervaren het verleden.
Elk kleins was groots,
daar in de struiken en in de bomen.
Is er iets gedoofd,
hoe ben ik hier toch terecht gekomen?
Al wat ik mijn leven heb vergaard,
daar op de paden rondom het water,
is mij de rest van mijn leven waard,
zoals ik er nu aan terugdenk later.
PLAATSGEBONDEN SFEREN EN VIS
Sferen uit een stad,
veranderen met bewegen,
door de straten en in stegen,
vervliegen tot ooit alles wat,
ooit was nooit is,
zeker geen gebakken vis!
Nu vang ik nimmermeer,
paling uit het IJsselmeer!
Minstens zo vaak vertrokken,
van plaatsen eens zo eigen,
die nu en dan weer neigen,
de geur van opa's hokken,
feiten filter van de tijd,
gedachten puur uit eenzaamheid,
laat mij daar maar wonen,
op de plaatsen van de zonen.
Reizend reiken, rokend ruiken,
aan de sferen van ergernis.
Drinken denken ontdekken duiken,
in vroeger moeder vader vis.
Lachend lezen, lijdend leven,
naar waarden van duisternis,
zwoegen zwerven onzeker zweven,
waar vroeger moeder vader vis.
DE SCHIMMEN DIE IK BEN
In wintertijd meer rust,
geen bladeren meer aan deze boom,
geen betekenisloze lust,
geen duidelijkheid in mijn droom.
In blessuretijd gekust,
geen blad meer voor de mond,
geen gemoederen gesust,
geen der beelden zo verwond.
In mijn slaap werden verwoord;
al de angsten die ik ken,
al de openingen in de poort,
al de regels uit mijn pen.
In mijn hoofd lijken verstoord;
al de structuren waaraan ik wen,
al de rafels aan het koord,
al de schimmen die ik ben.
V.
Onra Nova
VREEMD VERLANGEN
Wat ik je niet zou kunnen zeggen,
fluister ik met mijn ogen dicht,
zonder daarbij uit te leggen,
welk onrust in mij is gezwicht.
Niettemin treft mijn hart deez' blaam,
een vreemd verlangen waarvoor ik me schaam,
voedt zijn ziel in de klanken van jouw naam.
Wat ik niet zou willen voelen,
kwelt me in het genot gelijk,
maar zonder daarmee te bedoelen,
dat ik gewoon graag naar je kijk.
En hoewel mijn gedachten melancholiek,
toch een ieder dienen van repliek,
echter vaak verwrongen, moe en ziek.
Wat ik niet zou moeten denken,
houdt mijn aandacht immer vast,
de kinderhand de vrijheid schenken,
waarmee ik in het duister tast.
Zoek dan in de waan van emoties rein,
de fiere tekenen van gedragen pijn,
opdat jij mijn muze zou willen zijn.
Wat ik niet zou mogen vergeten,
naast andere en voorbije liefde,
raakt mijn hoofd steeds weer bezeten,
wat mijn hart reeds eerder griefde.
Misschien is het mijn bitter lot,
de grens verkennen van het verbod,
voorlopig ben jij mijn 'Happy Spot'.
JOUW HART, MIJN HART
Ik wilde je hart gaan winnen,
maar snel bleek het een prijs,
vergeven in geen enkele loterij.
Het waarom staat buiten deze zinnen,
verward mijn hoofd, kleurt het grijs,
een liefde stervend in een dodenrij.
Mijn licht dooft aanstonds diep van binnen,
en verlaat het smalle pad van deze reis,
opdat ik mijn eigen pijn niet groter vlei.
Want van alles wat ik wil beminnen,
is er niets meer dat ik van je eis,
niets dan hetgeen je met je ogen zei.
Ik wilde jouw gedachten vullen,
maar je bleek geheel onvatbaar,
voor het koudvuur van mijn woorden.
Niet ik in het minst hoop dat we zullen,
overleven in een liefde licht ontvlambaar,
gelijk dansers op twee parallelle koorden.
Maar met kansen uitgedrukt in nullen,
blijken de machten der tijd ontembaar,
het platonische in ons uit te moorden.
Echter in momenten waarop jouw wimpers krullen,
je ogen glinsterend als van waard' onschatbaar,
stierf mijn onzeker hart, waarna zinnen smoorden...
ALS IK AAN JE DENK,...
Telkens als ik aan je denk,
raakt mijn gemoed verheven,
iets dat je zou kunnen zien,
aan woorden die ik meen.
En, als ik aan je denk,
dan stopt de tijd heel even,
mijn leven gaat sindsdien,
wat trager dan voorheen.
Maar, als ik aan je denk,
kan ik je steeds niks geven,
een besef dat bovendien,
venijniger is dan gemeen.
Want, als ik aan je denk,
dan wil ik twee keer leven,
iets dat niet kan misschien,
zelfs niet als ik erop train.
Gek, dat als ik aan je denk,
de gedachte steeds wordt verdreven,
aan alles wat wordt overzien,
maar die nog altijd niet verdween.
Toch, als ik aan je denk,
vraag ik me af welk streven,
wiens onrust ik hier bedien,
en; blijf ik hierin alleen?
© copyright
1992-2000 Pim van Putten ©